Skip to content Skip to sidebar Skip to footer

Verslag lezing Bert Koene: ‘De man die op Thorbecke moest passen’

Jan Nedermeijer van Rosenthal, kind van Culemborg (1792-1857)

Ouders
Hannibal Von Rosenthal kwam als auditeur-militair in Nederland en werd in 1787 in huize Bosch (op de Markt 31-33 in Culemborg) gelegerd. Hij trof daar de dochter des huizes, Louisa. Later kwam hij terug en wilde met die dochter trouwen. Maar moest eerst studeren van haar vader. In juli 1789 vestigde hij zich in Culemborg en werd meteen schepen. Twee jaar later werd een dochter geboren (Louisa Juiana Bathasarina Valentina) en vlak daarvoor trouwden de twee hals over kop. De oma van Louisa kocht het pand op de Markt, nr. 8. Samen kregen ze nog 7 kinderen, waarbij de jongens dubbele achternamen kregen (vanuit de stambomen van de familie). Waaronder Jan (Johan Theodorus Hendrik) Nedermeijer van Rosenthal.
In 1795 kwam de Bataafse Revolutie, waarna Hannibal een andere baan en titel kreeg: ‘Schout van den Broek of het Gemene Land van Culemborg’. Hij vergreep zich aan de kas en in het voorjaar van 1799 vluchtte hij uit de stad. In november 1799 werd de kas weer aangezuiverd maar hij bleef een boef. In mei 1800 verlaat Von Rosenthal Culemborg en in 1822 sterft hij als armoedzaaier in Maastricht. Een schande kwam over de familie Von Rosenthal.

Opleiding
Jan Nedermeijer van Rosenthal ging naar de Latijnse School in Culemborg en studeerde rechten in Leiden. In 1812 werd hij ingeloot voor dienstplicht maar een remplacant diende voor hem. In 1813 werd Napoleon verslagen en Willem I als ‘souverein vorst’ en later de Koning der Nederlanden. In juni 1816 promoveerde Jan tot meester in de rechten met een proefschrift getiteld: “Over de handel in Afrikaanse slaven en de terechte opheffing daarvan én de noodzaak de slaverij van Afrikanen volledig af te schaffen”. Slavenhandel was sinds 1809 verboden maar verder was slavernij geen issue. Daar het proefschrift in het Latijn was, kwam het niet in de aandacht.

Jonge volwassenheid
Jan werd advocaat en kwam een jaartje in Culemborg. Hij pleitte zijn broer vrij van de Nationale Militie. Dat ging zo goed dat hij tot subsituut-officier en later auditeur-militair werd benoemd, naast een advocatenpraktijk in Arnhem. Hij werd lid van allerlei verenigingen. Ook redde hij een jongen, Frederik Vermeulen, en was een ‘afstandelijk weldoener’ door voor opleiding van de jongen te zorgen en hem met interesse te volgen.
Ook trouwde Jan en wel met een barones. Na een tijdje huren op een landgoed, woonde de familie in Arnhem in een statig pand. Jacob Mattheus de Kempenaer was een studievriend en partner-advocaat in die tijd; Jan en Jacob kwamen elkaar ook later in hun leven vaak tegen.
Jan werd in november 1833 lid van de Stedelijke Raad van Arnhem, gekozen door een kiescollege van notabelen. Als raadslid was Van Rosenthal vooral actief in armenzorg en onderwijs. In 1841 werd hij één van de twee wethouders van Arnhem én ook beëdigd als Tweede Kamerlid: het gereis leidde tot veel absenties, maar beide functies hield hij totdat hij in 1849 minister werd.
In 1834 werd Jan ingelijfd in de adelstand van het Koninklijk der Nederlanden: Nedermeijer ridder van Rosenthal, lid van de Ridderschap van Gelderland. Dit kon omdat zijn vader ook van adel was, dus had hij dit ridderschap aan zijn vader had te danken. Wellicht dat het ridderschap er voor zorgde, door alle relaties die daarmee verbonden waren, dat hij wethouder en kamerlid werd.

In de politiek
Binnen de Provinciale Staten bestonden standen: de 90 statenleden vertegenwoordigden ridderschap, steden en platteland. Jan behoorde tot de eerste groep; Jacob tot de tweede.
In de Kamer waren in die tijd 58 kamerleden en geen partijen. Na 1848 kwamen de directe verkiezing. De positionering van Jan was: hoofd liberaal, hart conservatief. Jan was geneigd tot compromissen, maar in principekwesties was hij onwrikbaar (‘hier sta ik, ik kan niet anders’).
De Negenmannen (in de Tweede Kamer) in 1844 kwamen met een voorstel voor een radicale grondwetsherziening. Thorbecke en de Kempenaer waren deel van de Negenmannen. De Proeve van herziening der grondwet (1840) van Thorbecke werd ingebracht. Maar Jan deed niet mee: eens met de inhoud, maar niet met de methode (“Grof geweld” illustratie hiernaast).

De Grondwet 1848
De angst over wat er in Frankrijk (Februari revolutie) en Duitsland (Berllijn) gebeurde, drijft Koning Willem II om advies te vragen. Een liberale commissie grondwetsherziening werd benoemd, met onder andere Thorbecke, Donker Curtius Luzak, De Kempenaer, Storm. Thorbecke en Donker Curtius werden elkaars ‘vijand’, maar Donker Curtius was een goede onderhandelaar in de Kamers en loodste de grondwetherziening, die dus door Thorbecke was ontwikkeld, er door heen.
Belangrijkste vernieuwingen in de grondwet van 1848 waren onder andere het censuskiesrecht voor de Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden; rechtstreekse verkiezing voor de Eerste Kamer; politieke verantwoordelijkheid van ministers én vrijheden van onderwijs, meningsuiting, godsdienst etc. Van Rosenthal was tegen de vrijheden om eigen redenen. Bijvoorbeeld tegen vrijheid van onderwijs omdat de kerken het geld hadden om onderwijs te organiseren en daarmee zouden ze het bestaan van het openbaar onderwijs bedreigen.

Op 30 november 1848 was de eerste verkiezingsdag. Er waren geen partijen of formele kandidaten. Elke stemgerechtigde was zelf ook verkiesbaar. Wel ontstonden ‘kiesverenigingen: geestesverwante kiezers met één voorkeurskandidaat. De Arnhemse Courant gaf openlijk steun aan Nedermeijer van Rosenthal. De gematigd-progressieve Arnhemmers wilden Jan’s opstelling ten opzichte van de Grondwet wilden weten. Ook elders werd Van Rosenthal aangehangen (Harderwijk, Doetichem en Niijmegen). Hij werd gekozen in Arnhem. Dus daar kwam Van Rosenthal; Groen van Prinster in Harderwijk.
Willem II overleed in 1849 en zijn zoon volgde hem op. Maar Willem III haatte de Grondwet en Thorbecke c.s. Steeds meer leden vielen weg. In die tijd was er een botsing van oud en nieuw denken: keuze voor persoon óf voor een programma. De koning wilde een programma maar daar was geen sprake van. Het formeren moest gebeuren maar de ministerslijst werd door de Koning afgewezen. Van Rosenthal werd gevraagd maar wilde alleen met Thorbecke op Binnenlandse Zaken. Beiden werden tot formateur benoemd en er wordt een gemengd kabinet Thorbecke-Nedermeijer Van Rosenthal gevormd. Van Rosenthal had de opdracht om op Thorbecke te passen.

Verhuizen naar Den Haag
Bij zijn benoeming als minister kwam er een verhuizing naar Den Haag van het hele gezin (Prinsegracht 71) en de Arnhemse functies werden opgezegd. Regeringsreglement werd door Van Rosenthal en Van Bosse (financiën) opgesteld, dat de ministerraad losmaakte uit de ‘kabinetsraad’ met de Koning en prinsen.
Van Rosenthal werd minister van Justitie (1849-1852): zijn Wet van het Nederlandschap en het Enqueterecht Tweede Kamer werden aangenomen. Het wetsontwerp voor vrijheid van vereniging en vergaderen ontspoorde door extreme amendering en werd terzijde geschoven (door overlijden echtgenote is Van Rosenthal ongeconcentreerd). Ook het wetsontwerp op de nieuwe rechterlijke organisatie kwam niet goed tot stand; het wetsontwerp werd ingetrokken én van Rosenthal vroeg en kreeg eervol ontslag. Er zijn diverse opinies over het mislukken als minister: hij denkt te nederig over zijn eigen kracht, staat te zeer open voor andere opinies, is gepakt door lieden die Thorbecke zelf niet aandurfden. Thorbecke’s eerste kabinet viel door steun van Willem III aan protestbeweging tegen herstel biscchoppelijke hiërarchie. Daarna volgden er nog wel twee kabinetten Thorbecke.

Weer Burger
Als ambteloos burger besteedt Van Rosenthal veel tijd aan vrijmetselarij, waar hij schitterde in 1885 op het Wereldcongres van vrijmetselaren in Parijs als representant van de Nederlandse Orde.
Sinds het proefschrift was het thema van de slavernij nog levend. In 1841 is ook een ander proefschrift hierover geschreven, waar een Nederlandse veraling van werd gemaakt (uit het Latijn). Toen werd Van Rosenthal ook genoemd. Hij werd in 1855 een vice-president van de Ned. Mij. Ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij, de club van Groen van Prinster. Dit kon hij ook pas doen toen hij geen politicus of minister meer was. Op 1 juli 1863 is de afschaffing van de slavernij. De rol van Van Rosenthal bij slavernij is niet duidelijk geworden. En toen was Van Rosenthal al een paar jaar overleden.

De indruk van Bert van Jan van Rosenthal
• Zijn carriere had veel baat bij de adelstitel die hij dankte aan zijn vader de fraudeur.
• Karaktertrekken:
o standsbewust, waar hij aangenaam mee omging én charitatief tegenover lagere standen maar wenste geen gemeenzaamheden
o onwrikbaar in principiële kwesties, in praktische zaken compromisbereid en (al te) open voor andermans mening
o functioneerde het best in een secundaire rol (secretaris i.p.v. voorzitter)
o anders dan Thorbecke: geen eerzucht, geen enorme eigendunk en geen grootse visie.
• Lijkt in bestuur en politiek te zijn gegaan vanuit charitatieve drijfsveer het algemeen welzijn bevorderen.

Na een aantal vragen, die vol enthousiasme en met veel kennis van zaken door Bert worden beantwoord, wordt de lezing afgesloten. Hans Saan vergelijkt de tijd van Van Rosenthal met de ‘onhandigheid’ die er nu is bij de formatie. Rond half elf praten Voetleden nog wat na, nemen een boek mee en gaan daarna een stuk wijzer naar huis.