Verslag lezing ‘Het landschap van Culemborg’ 29 oktober 2024
Het landschap van Culemborg: een schat aan erfgoed met grote toekomstwaarde. Leren van een verleden boordevol wijsheden.
Welkom
Huib Clarisse, voorzitter van Voet, heet de volle zaal welkom en geeft aan dat niet iedereen een plekje heeft kunnen krijgen. Hij vertelt ook over de komende lezingen. En over het archeologieboek dat rond de Kerst beschikbaar komt voor de Voetleden.
Vervolgens is het woord aan de gastspreker, landschapshistoricus Ferdinand van Hemmen. Ferdinand vertelde dat hij verliefd werd op de omgeving van Culemborg toen hij betrokken was bij de versterking van de Diefdijk. Hij heeft toen de kwaliteiten van het landschap en de fascinerende geschiedenis hiervan ontdekt. Jarenlang heeft hij zich als lid van de Monumentencommissie met veel plezier ingezet voor het Culemborgse landschap. Op den duur leerde hij veel mensen kennen.
Inleidend
Hoe lees je de geschiedenis aan de hand van een landschap? Wat kun je leren van het verleden en hoe kun je niet steeds dezelfde fouten maken? Leren van het verleden; daar zit de sleutel voor duurzaam leven, wellicht. De rode draad in deze lezing gaat over verandering, pionieren en innovatie. EVA Lanxmeer past bij de pioniersmentaliteit van Culemborg.
Delta
Als je op een satellietfoto kijkt, zie je waar Culemborg ligt, middenin de branding van een grote rivierendelta waar overstromingen kunnen voorkomen. In de prehistorie was die delta een soort slangenkuil van ontwakende en inslapende rivieren. Op den duur gingen twee Rijntakken opvallen. Een ervan was de Neder-Rijn en zijn benedenlopen, waaronder de Kromme Rijn. Uit een meanderbocht hiervan bij het huidige Wijk bij Duurstede kwam uiteindelijk de Lek voort. De rivieren werden nog niet gehinderd door dijken. Ze werden gekenmerkt door grote meanders en kronkelwaarden. Steeds ontstonden nieuwe rivierlopen als gevolg van oeverwaldoorbraken (crevassen) en stroomgordelverleggingen (avulsies). In de kleiïge en venige delen van de bodem van Culemborg gingen de meanderende rivieren over in anastomoserende rivieren: minder bochtige rivieren waarvan de stroomgeulen met elkaar waren verbonden. Op hoogtekaarten (AHN: Actueel Hoogtebestand Nederland) van het gebied tussen Lek en Linge zijn beide riviersystemen nog heel fraai te zien. Hier zie je nog een gaaf en uniek natuurlandschap dat misschien wel net als de waterlinie status UNESCO-erfgoed verdient. Kijk op de website van AHN (https://viewer.ahn.nl/AHN4/DTM/0/5.66195/51.9937/6)!
Voor de komst van de dijken
Vóór de komst van de dijken in de Middeleeuwen maakte het landschap van Culemborg nog deel uit van een dynamische delta. In de nawinter, als de rivieren aanzwollen, stroomde het rivierwater nog naar de lage gronden, de komgronden. Daarbij overstroomde ook een groot deel van het Culemborgse Veld. Vanuit de rivieren konden vissen die lage gronden bereiken om te paaien of foerageren. Mensen leefden in kleine nederzettingen op de natuurlijke hoogten: de oeverwallen. Dit waren zeker goede gronden. Bij archeologische opgravingen rond Parijs zijn allerlei sporen van bewoning uit de IJzertijd aangetroffen, zoals weefgewichten. Typisch is dat destijds boerderijen vaak tegelijk werden verplaatst, mogelijk omdat de grond uitgeput was geraakt. Onderzoekers zijn dit verschijnsel ‘zwervende erven’ gaan noemen.
De bewoners van dergelijke nederzettingen waren nog in de ban van de natuurgoden. Ze meenden dat die ook in de moerassen woonden. Om ze gunstig te stemmen wierpen ze hierin voorwerpen die voor hen speciale waarde hadden, zoals een zwaard, een speerpunt, slingerkogels, maalstenen of broches. ‘Rituele deposities’ worden dergelijke vondsten door archeologen genoemd.
Romeinen
Het natuurlijke deltasysteem werd voor het eerst doorbroken door de Romeinse waterwerken waaronder de dam van Drusus bij Herwen (rond 12 v. Chr.). Deze dam werd benut om extra water naar de Neder-Rijn te laten stromen. Drusus wilde zo de kanalen voeden die bestemd waren voor maritieme operaties naar het Germaanse achterland. Op den duur kregen de Romeinen te kampen met een steeds grotere wateroverlast. Een van de boosdoeners was de roofbouw op de oevers van de rivieren met massale ontbossingen. Bij regenval ontstond langs hun bovenlopen veel erosie. Meer sediment dan ooit kwam daardoor met de rivieren mee. Benedenwaarts begonnen ze daardoor dramatisch op te slibben. Sindsdien braken rivieren vaker uit hun stroombedding (avulsies). Rond de jaartelling was de Lek al ontstaan maar die werd nu nog actiever en kreeg nieuwe benedenlopen. Door toedoen van de mens was er in de Romeinse tijd een geweldige wateroverlast ontstaan in de hele delta!
Vroege Middeleeuwen
Na het vertrek van de Romeinen kreeg de natuur weer de kans om te herstellen. De oeverwallen en kommen raakten geleidelijk aan weer bebost. Voor zolang het duurde want in de Vroege Middeleeuwen ontstonden op tal van plaatsen dorpen. De bevolking nam toe en er ontstond een enorme landhonger. Massale ontginningen waren het gevolg. Deze leidden tot een metamorfose van het landschap en deden een nieuwe aanslag op de rivieren en de natuur!
Opgekomen op het raakvlak van het riviertje de Meer (rechts) en een nevengeul van de Lek.
Intussen was Culemborg opgekomen aan het stroompje De Meer. Dit lijkt deel te hebben uitgemaakt van een crevasse-systeem dat eerst van de Linge richting de Lek stroomde. De naam Culemborg wordt wel uitgelegd als ‘borg bij of in een kuil’. Hij wordt voor het eerst genoemd in 1281, bijna 750 jaar geleden. Maar de nederzetting is véél ouder. Ze is al méér dan 1000 jaar geleden opgekomen als een zogeheten ‘gestrekt esdorp’ met twee parallelle wegen: een voorstraat en een achterstraat. Dat gebeurde bij het punt van samenvloeiing van De Meer en de, nog met de Lek meestromende, restgeul van de Redichemse stroomgordel. Het gestrekte esdorp ontstond op de zandige stroomrug van De Meer; de Lek ligt dan nog ver weg.
Metamorfose van de delta
Inmiddels voltrok zich een metamorfose in de omgeving van Culemborg. De natte wildernis tussen Lek en Linge werd door de bisschop van Utrecht ter ontginning uitgegeven. Daarbij werden overeenkomsten – copen – gesloten tussen grondeigenaren en ontginners. Bloksgewijs werd het gebied tussen Lek en Linge ontgonnen. Er werden dijken, weteringen en sloten aangelegd. Gaandeweg ontstond een raamwerk van polders met boerenland dat in lange stroken was verkaveld. Doorgaans waren stroken van cope-ontginningen zo’n 1250 meter lang en 113 meter breed. Op de ontginningsassen ontstonden linten van hoeven. De dijken uit die tijd zijn voor een groot deel nog zichtbaar in het landschap. Voorbeelden hiervan zijn de Zeedijk, de Holderweg en de Prijsseweg. Dergelijke dijken waren indertijd nog geen meter hoog omdat de rivieren nog zoveel ruimte hadden!
Door die grootscheepse ontginningen en bedijkingen veranderde de dynamische delta in een statisch polderlandschap (‘rationeel landschap’). Culemborg werd onderdeel van een immense lappendeken van polders in de rivierendelta. De keerzijde van die grootschalige inpolderingen was dat de rivieren in een enge ruimte waren teruggedrongen. Voortaan bulderden bij dijkdoorbraken massa’s water landinwaarts. Er ontstonden hierbij ongekend grote overstromingen die op den duur almaar erger werden. Tot overmaat van ramp openbaarde zich de schaduwkant van de massale aanleg van watergangen: de bodem begon in te klinken zodat het nog natter werd rond Culemborg.
Waterbeheersing
Intussen kreeg Culemborg ook te maken met dijkbreuken op eigen bodem. Langs de Lekdijk zijn de sporen ervan nog goed leesbaar. Veelzeggend zijn de kronkels in de dijk ten westen van de stad. Elders, bij Redichem en Goilberdingen, zie je op oude kaarten nog de verkaveling onder de dijk door lopen. Hier lijken de dijken een flink eind te zijn teruggelegd. Dit moet te maken hebben gehad met een verplaatsing van de Lek in zuidelijke richting rond de tijd dat Culemborg een stad was geworden. Voor de heren van Culemborg moet het een grote uitdaging zijn geweest om de rivier bij de stad te krijgen. Het was daarbij zaak om met kribben de Lek bij Redichem noordwaarts en die bij de Steenwaard tegenover Culemborg zuidwaarts te ‘duwen’. De rivier lijkt hierbij te zijn doorgeschoten zodat de Culemborgse dijk het zwaar te verduren kreeg. Het lukte daarna om de Lek weer noordwaarts te dringen. Op een kaart van de 16e eeuw zie je tegenover de stad een groot eiland (een middelwaard) liggen. Door het midden ervan is een kanaal gegraven dat de stad direct verbindt met de hoofdstroom van de Lek.
De Diefdijk en de Nieuwstad vertellen het verhaal van de wateroverlast.
Culemborg betaalde een hoge prijs om zijn relatie met de rivier te versterken. Maar de Lek was ook een zegen voor de stad die nog bleef groeien. Rond 1370 was ze nog uitgebreid doordat het Havenkwartier waar de schippers en vissers woonden bij de stad was getrokken. De latere uitbreiding had plaats aan de zuidkant, waar de Nieuwstad vorm kreeg. Dit had te maken met de wateroverlast in het Culemborgse Veld. Deze was nog verergerd door de bouw van de Diefdijk in de 13e eeuw. Deze dwarsdijk stuwde steeds het water op bij overstromingen. Dat leidde tot de ondergang van meerdere nederzettingen, waaronder Paveien. De bewoners weken uit naar Lanxmeer. Na 1393 werd het intensiefst bewoonde deel van die polder omwald, later ommuurd. In de Nieuwstad wemelde het van de boerderijen en hooibergen. De eigenaren beheerden vanuit de stad hun landerijen in de ommelanden. Culemborg was onderwijl een belangrijk handels- en marktstadje geworden.
Via de Bisschopsgraaf en De Meer bereikten de agrarische producten van de Lingedorpen de stad.
Land getekend door wateroverlast
Door de eeuwen heen bleef het water de bewoners van Culemborg uitdagen. Een meevaller was dat de Lek in de 15e eeuw milder werd. Dat was een gevolg van de Elisabethsvloed. Sindsdien trok de Waal steeds meer water van de bovenrivier aan. Dat ging ten koste van de Neder-Rijn/Lek en IJssel. De kans op dijkbreuken langs de Waal nam enorm toe. Deze gingen gepaard met steeds grover watergeweld. Dat kwam omdat de dijken steeds hoger moesten worden gemaakt. Bij doorbraken ontstond zo een groter verval van de waterstroom. Hierdoor ontstonden imposante doorbraakkolken of wielen. Voorbeelden hiervan langs de Diefdijk zijn de Waai uit 1497 en het Wiel van Bassa ontstaan door dijkbreuken in 1571 en 1573.
Dramatisch was dat het water bij elke watersnoodramp hoger klom. Op den duur konden ook delen van de stad kopje onder gaan. De waterpeilstenen bij de Binnenpoort verwijzen nog naar de waterstanden tijdens die overstromingen en de plaatsen van de fatale dijkbreuken, zoals Huissen in de Over-Betuwe. De stadsbewoners moeten goed hebben beseft te wonen in een afvoerput van een reusachtige badkuip.
Vaak stond hier het land lange tijd onder water. Allerlei oplossingen werden bedacht om de afwatering op de Linge te bevorderen, zoals bemaling. Nog in de 19e eeuw stonden vier windmolens op de huidige Molenkade om het water richting de Culemborgse Vliet te malen. Deze vliet liep in het voorland van de Diefdijk naar de sluis in de Meerdijk bij de Horn waar drie molens stonden om de uitwatering op de Linge te pushen.
Raamwerk van middeleeuwse dijkjes, waaronder de Holderweg (rechts).
Met grote vindingrijkheid wisten de bewoners het water zo te beheersen dat ze economisch konden overleven. Zo gingen ze de komgronden gebruiken als hooilanden. En ze legden er ook grienden of eendenkooien aan. Verder moet het raamwerk van polders in Culemborg zijn benut om slim te kunnen spelen met water. Bij stagnerende waterlossing kregen de oeverwalgronden voorrang in de afwatering. De polders in de komgronden werden dan niet bemalen zodat een groot deel van het Culemborgse Veld aanhoudend blank stond. Waar het overstroomde, werd het land meer vruchtbaar, dus dat had ook een positieve functie.
De eeuwenlange waterplaag rond Culemborg had ook invloed op de volkscultuur. Het natte karakter van het voorland van de Diefdijk maakte dat hier de grens kwam te lopen tussen twee dialecten, namelijk het Gelderse “gij” en het Utrechtse “jai”. Het water zorgde voor nog een andere volkskundige scheiding: aan de Gelderse kant van de Diefdijk werden zogeheten watergeesten aangeduid met de naam “Lange Met” of “Griet met de Lange Armen”. Terwijl ze aan de Hollandse kant “Bullebak” of “Boelekerel” werden genoemd. Opvallend in Culemborg is ook het sterke geloof in weerwolven. Mogelijk fungeerde dit ook als een soort bliksemafleider voor frustraties veroorzaakt door aanhoudende wateroverlast.
Begin 19e eeuw zag het er somber uit voor Culemborg en de andere plaatsen in de rivierendelta. Het leek erop dat Nederland het onderspit zou delven in de strijd tegen het water. Maar gelukkig liet minister Thorbecke later in die eeuw een begin maken met de grootscheepse verbetering van de rivieren, de normalisatie. Deze maakte de rivieren veiliger en beter bevaarbaar. Ook de dijken werden nu overal onder handen genomen.
Na de pauze
Water is geopolitiek.
Erfgoedkaart die laat zien hoe de waterlinie voortbouwt op een lappendeken van middeleeuwse poldertjes. Rechts: het inundatiekanaal bij Fort Everdingen.
Intussen had Culemborg bijzondere aandacht getrokken van generaal Kraijenhoff. Begin 19e eeuw kreeg hij opdracht van de koning om de waterlinie te reorganiseren. Deze moest opschuiven naar het oosten. Kraijenhoff zag met de voorbereidingen dat het Land van Culemborg perfecte eigenschappen bezat voor inrichting van een verdronken front: de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hij hoefde niet veel te doen want er stond al land onder water (net als in de Tielerwaard). En er waren al polderdijkjes, watergangen, sluizen en gemalen waarvan dankbaar gebruik kon worden gemaakt bij het inunderen. De ontginningspoldertjes uit de middeleeuwen kwamen nu goed van pas.
Met zijn visionaire blik veranderde Kraijenhoff hierbij de ‘strijd tegen het water’ in een ‘strijd met het water’. Later in de 19e eeuw ging men ook de noodzaak beseffen van een betrouwbare toevoer van Rijnwater naar de waterlinie. Dit gebeurde in een tijd dat aan de oostgrens van ons land een militante staat – Pruisen – opkwam. Het Pannerdensch Kanaal en zijn verlengde, Neder-Rijn/Lek, werden gezien als de hoofdkraan van de waterlinie. Vandaar dat een geducht fort werd gebouwd op de Hoofddam bij Pannerden. Het moest waken over een ongehinderde toestroom van Rijnwater naar de inundatievelden in Culemborg en elders in het hartje van de waterlinie.
Aan de vooravond van een nieuwe ruimtelijke revolutie.
Opmerkelijk is dat het boeiende en leerzame verhaal van mens en water lange tijd nog zo leesbaar was in het landschap van Culemborg. Kaartbeelden uit 1749 en 1956 zien er in grote lijnen hetzelfde uit. Dominant is nog altijd het beeld van een middeleeuws ontginningslandschap getekend door eeuwenlange strijd tegen het water. Al is Culemborg intussen aan een spoorlijn komen te liggen. Rond het station uit 1868 ontstond allerlei nijverheid, waaronder meubelindustrie. Maar vanaf de jaren zeventig, een halve eeuw geleden, ging Culemborg mee in de vaart der volkeren, werden woonwijken, bedrijfsterreinen en wegen aangelegd, rukten steen, asfalt en beton op waar eeuwenlang akkers, weiden en groen het beeld hadden bepaald. Een ware ruimtelijke revolutie had in een groot deel van Culemborg plaatsgehad. Hand in hand met dit alles ging een vervreemding van de leefomgeving. Culemborg was een slaapstadje geworden. Er werd gewoond, gereisd en gewerkt in een sfeer die totaal geen voeling meer had met het landschap, de bodem en de natuur. Ook was er een sociale vervreemding gaande. De Culemborgse Wij-cultuur met haar rijke folklore had plaatsgemaakt voor een individualistische cultuur.
Maar er komt een keerpunt in deze ontwikkeling. Vanaf de jaren negentig is er toenemende aandacht van inwoners en overheden voor natuur en cultuurhistorie. Allerlei clubs houden zich hiermee bezig. Ook kwam het project ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie’ van de grond. In deze tijd ontwaakte bij overheden ook een bewustzijn op gebied van omgevingskwaliteit. Natuur en cultuurhistorie begonnen volwaardige bouwstenen te worden voor ruimtelijke plannen. Zo werd de Diefdijkversterking benut om de waterliniehistorie langs de dijk tot leven te laten komen. Op den duur kwamen er ook passende herbestemmingen voor de forten.
Onderwijl was er weer even een ouderwets WIJ-gevoel geweest. In 1995 moest iedereen evacueren door de dreiging van een overstroming. “Culemborgers Welkom thuis” stond er op borden langs de wegen toen de inwoners terugkeerden van hun evacuatieadressen. Bevestigd werd weer eens dat tegenslag en ontbering mensen kunnen verbinden. In de geschiedenis van Culemborg zal het niet anders zijn geweest.
Voortbouwen op DNA
Tekenend voor de opgeleefde interesse voor het Culemborgse erfgoed was ook een grote inventarisatie van de cultuurhistorie. Die leverde een schat aan landschappelijk erfgoed op. Een waarderingskaart laat zien dat meer dan de helft van het Culemborgse landschap ‘hoog’
of ‘top’ scoort. Dit zegt veel over de leesbaarheid van het landschap als een boek over duizend jaar leven in een waterrijk deel van de delta waarin pionieren de rode draad is. Een ‘boek’ ook gevuld met wijsheden die een welkome inspiratiebron zijn voor een tijd die op zoek is naar een nieuwe balans tussen mens en natuur. In die zoektocht kan het erfgoed ook bijdragen aan thuisgevoel, trots en saamhorigheidsgevoel van de inwoners.
Het is dus zaak om het landschappelijke erfgoed door te geven aan de toekomst. Maar hoe doe je dat? Zo’n 25 jaar geleden hebben de moderne pioniers van Culemborg laten zien hoe dat kan. Dat was bij de aanleg van een duurzame woonwijk in Lanxmeer. Hierbij stelden deskundigen een cultuurhistorische waardenkaart van het plangebied op. Ook werd het natuurlandschap met zijn rijke bodemleven in kaart gebracht. Bovendien werd er archeologisch onderzoek gedaan, onder andere rond De Meer waar zelfs sporen van bewoning uit de Romeinse tijd voor de dag kwamen. Met dit alles kon de sfeer en eigenheid van de plek (genius loci) worden bepaald. Twee structuren vielen daarbij op: die van de stroomrug van De Meer en die van de haaks hierop gelegen strokenverkaveling van de cope-polder Lanxmeer. Het lijnenspel van beide structuren werd de identiteitskapstok van de woonwijk. Zo verwijzen de kaarsrechte paden naar de strokenverkaveling van Lanxmeer.
Erfgoedkaart van plangebied EVA Lanxmeer. Archeologische vindplaats Caetshage gemarkeerd.
Cultuurhistorische elementen als een oude watertoren en een boomgaard werden ingepast. Verder kwam een meanderende restgeul van een prehistorische rivierloop tot leven als wadi. Terwijl de structuur van De Meer rond Caetshage ging fungeren als groentetuin van de wijk. Daarnaast werden de archeologische vindplaatsen in het plangebied gemarkeerd. Zo werd de motte van het voormalige kasteel Caetshage zichtbaar gemaakt. Aldus werd Lanxmeer een woonwijk met een zichtbare, voelbare en eetbare historie die vertelt dat in het gebied van de wijk al duizenden jaren wordt gewoond.
EVA Lanxmeer was daarmee zijn tijd ver vooruit. De aanpak van toen sluit nu naadloos aan bij het gedachtengoed van de Omgevingswet. Deze verwacht dat plannenmakers voortaan integraal en vanuit verschillende invalshoeken (multidisciplinair) kijken naar ruimtelijke opgaven, kansen en oplossingen. Het draait hierbij vooral om de kunst van vervlechten. Zo behoren in plannen voor woningbouw ook belangen als natuur, water, klimaat en cultuurhistorie (identiteit) aan hun trekken te komen. Aandacht behoort er ook steeds te zijn voor participatie, betrokkenheid van inwoners. De nieuwe stijl van werken vraagt wel om een andere mentaliteit (mindset) van overheid, plannenmakers en inwoners. Als deze eenmaal is ingedaald, kan het Culemborgse erfgoed pas goed profiteren van de nieuwe ontwikkelingen.
Ferdinand van Hemmen sloot de avond af met een ‘welluidende’ oefening in het combineren van cultuurhistorie met vernieuwing. Een vergelijking werd daarbij gemaakt met het muzikale begrip transpositie: het omzetten van een muziekstuk naar een hogere of lagere toonsoort. Op analoge wijze zou je cultuurhistorie kunnen vertalen naar eigentijdse functies, vormen, materie, sferen en kleuren. De balken van het notenschrift worden vergeleken met cultuurhistorische verhaallijnen, de noten met verhaalplekken. In deze ‘muziekles’ kwam een hele serie voorbeelden van het verbinden van cultuurhistorie met vernieuwing voorbij.
Erfgoed en ontwikkeling kunnen meerwaarde geven aan elkaar. Zo bood de Diefdijkversterking een gouden kans om extra aandacht te schenken aan de elementen van de waterlinie. Hier biedt een groepsschuilplaats een unieke vorm van beleving van het waterlinielandschap.
Duurzaam omgevingsgeluk
Met zo’n creativiteit kan het erfgoed van Culemborg volop meeliften met de grote ontwikkelingen op gebied van natuur, water, klimaat, wonen en gezondheid. Ferdinand roept de gemeenschap dan ook op om stil te staan bij de inhoud van haar schatkist en zich af te vragen hoe die kan worden overgedragen aan de nieuwe generaties. Ze kan zich daarbij laten inspireren door het model van Lanxmeer. De uitkomst hiervan kan de gemeente aanmoedigen om een beleid te gaan voeren waarin mens en duurzaam omgevingsgeluk een centrale plaats innemen. Zo kan in Culemborg een zelfbewuste en trotse gemeenschap ontstaan die over haar eigen schaduw durft te springen in het streven naar een leefbare toekomst.
Verslag: Ferdinand van Hemmen en Suzanne Beek